Marcs poëtica

Het sympathieke van je inleiding is de opdracht aan een overleden vriend. Daarmee bewijs je hem en degenen die hem gekend hebben een (postume) dienst.
Ze is ook een soort verantwoording waarin je de motivatie, de aanleiding en je doel uitlegt. Zeer functioneel. Gedichten als balsem voor de ziel. Ben ik mee eens, in die zin dat een gedicht (soms) treffend en fraai iets verwoordt wat een ander aanspreekt of iets wat in hem/haar onverwoord al sluimerde. Dat ineens op komt borrelen naar de oppervlaktestructuur (om met Chomsky te spreken).

Het zal elke lezer al snel opvallen dat er veel vogels in je gedichtjes voorkomen. Van diverse pluimage. Het zijn er 18! De reden ligt voor de hand: je fietst en ziet of hoort vogels om je heen. De vogels in de openingsregel doen denken aan de Natureingang van de hoofse poëzie. Het bijzondere is dat de natuur om ons heen is, verwijst naar iets groots en een naklank is van de schepping. Het zijn niet alleen vogels die de natuur vertegenwoordigen in jouw gedichten (voor de goede orde). Het gewone in de fysieke wereld wordt tot iets bijzonders in het gedicht. De registratie leidt tot iets - laat ik zeggen - op een hoger plan. Op een cursus zou je zeggen: van concreet naar abstract. Daarin zit mijns inziens de crux van een puntdicht, haiku of sonnet. Daarin ben je geslaagd in 49, 65 en 82. Bij mijn volgende lezing kwamen daar nog bij 1, 3, 20, 71 en 72.
Het verschil tussen 23 en 24 kan misschien iets verduidelijken. In 24 is "De nieuwe lente" de consequentie van het geurende koolzaad. Je hebt gezorgd voor samenhang, zowel logisch als associatief. In 23 daarentegen is de tekst voornamelijk registrerend. Of je zou met "Fietser al weer weg" iets bedoelen dat ik niet zie. In de gedichten die ik hiervoor genummerd noemde is de samenhang aanwezig. In 20 is de kraai (verwijzing naar de dood) heel toepasselijk. Het gedicht wint aan betekenis en kracht als de slotregel een soort pointe bevat.
Wat mij persoonlijk aanspreekt zijn de landschapselementen die vaak voorkomen. Een prachtige vondst vind ik "Rivierenlandschap, Dronken lijnen door de tijd"(65). Maar je blik reikt ook verder: "Sterren staan op lichtafstand". Iemand schreef eens, dat in een goed gedicht de woorden worden gebrandschat. In het kleine kader van het gedicht (de brand), dwingt de dichter zijn woorden hun maximale betekenis (de schat) vrij te geven. Dat zorgt ervoor dat de dichter zich niet verlaagt tot vrijblijvend geleuter. Dat streven herken ik in je gedichten.
Overigens zijn 58 en10 thematisch hetzelfde.
Hoe dan ook, ik heb je geesteskinderen met belangstelling en nieuwgierigheid gelezen.

Jan