Ode aan het lelijke landschap (nog een keertje over Parijs-Roubaix)

De laatste editie van Parijs-Roubaix ligt alweer een tijdje achter ons, en nog steeds denk ik eraan, kwestie van nagenieten, hoe langer ik nageniet hoe mooier het kennelijk was.

Een aantal frappante observaties borrelen in die nagenietfase bij mij op. Ze hebben onmiskenbaar ook te maken met de fase waar we nu als koersliefhebber in aanbelanden: het rondewerk. Al eerder heb ik mij gestoord aan het feit dat de zendtijd in die rondes wordt gevuld met wissewasjes over kastelen, ornithologie of architectuur. Het mag van mij natuurlijk, de fundamentele vraag voor mij is alleen: zit ik nu naar sport te kijken, of naar een aanvullend toeristisch pakket.

Stel je voor dat de regie of commentator tijdens een voetbalwedstrijd overschakelt naar een helikoptershot van de fraaie binnenstad, waar dan ook. Dan voel je je toch belazerd? Maar goed, het klopt, koers speelt zich af in het landschap, en dan mag dat ook in de vitrine komen.

Maar landschapsbeleving fungeert dus kennelijk als compensatie voor de saaie sport. Het is voor sommige kijkers inmiddels zo erg, dat aan deze dienstverlening de kwaliteit of aantrekkelijkheid van een wedstrijd wordt afgelezen. Liefhebbers die liever naar de Tour of de Giro in plaats van de Vuelta kijken, omdat de wegen daar zo saai zijn! De waarneming klopt zeker, Spanjaarden hechten geen waarde aan natuur als werelderfgoed, vergelijk het met de Italianen of de Fransen, die maken er iets museaals van. Maar het is toch absurd dat dit oordeel losstaat van het eventuele spektakel in de koers zelf. Daar doe ik nu trouwens geen uitspraak over, of de Tour, de Giro of de Vuelta nu spannender is, door andere keuzes bij de parcoursbouwers, door een andere instelling van het deelnemersveld etc.

En zo kom ik dan toch weer op Parijs-Roubaix uit. Kunnen we ons een lelijker landschap voorstellen? Is er iemand die bij het zien van de beelden vanaf de sofa zijn vakantieplannen bijstelt? Er zal allicht een freak zijn die denkt, ik wil ook wel eens over die helse keien dokkeren, maar dan daarna toch snel door naar het echte Douce France. Vergelijk dat met de beelden van die legendarische cols of beklimmingen, of de pittoreske bergdorpjes in Italië, dan loopt het water uit de monden van de fietstoerist.

Als de commentator het pad van de verslaggeving een enkele keer verlaat dan gaat het hooguit over de industriële archeologie, over de mijnsites van weleer.

En dan is Parijs-Roubaix dus mijn lievelings-ééndagswedstrijd. Pure eerlijke koers, afgezien van het wrede noodlot van vallen of uitglijden, dat is dan risque du métier. En mijn liefde heeft echt niet te maken met wie er wint, een landgenoot of wie dan ook. Dit jaar was het zelfs 200 kilometer voor de meet al bal. Het spel op de wagen. Het mooie of het unieke van Parijs-Roubaix vind ik dat er niet gedemarreerd wordt. Het beeld van renners die uit het zadel komen, eens flink gas geven, omkijken of ze al een gat hebben. Dat zie je niet in Parijs-Roubaix, daar komen renners weg door simpelweg harder te rijden, meestal ook nog van kop af, niks genieperigs, niet omkijken, karren maar zegt onze Dylan. Alsof ze de cruisecontrol ietsje hoger zetten. Het geeft de ontsnapping iets bedwelmends, iets sereens, in plaats van de abrupte hectiek van een klassieke acceleratie. Die bedwelming werkt als een mooi contrast op het schokkerige dokkeren over die vermaledijde stenen.

Parijs-Roubaix is terug in de tijd, dat is een cliché, maar het klopt dus ook omdat er gefietst wordt volgens de ouderwetse principes: harddoor naar huis, en puur individueel, de macht van de treintjes geminimaliseerd. (Uitgezonderd dan die coup van INEOS in de aanvangsfase, maar dat was dan ook een coup, en niet een manifest van macht ter controlering, lees: lamlegging van de wedstrijd.)

Leve Parijs-Roubaix, leve het lelijke landschap.

Marc Peeters,

5 mei 2022